Lumbale spinaalkanaal stenose betekent letterlijk: vernauwing van het beenderige kanaal waardoor de lumbale zenuwen moeten passeren. Dit ontstaat meestal door een combinatie van degeneratieve veranderingen (slijtage/arthrose): gedeeltelijke uitpuiling van de tussenwervelschijf (met of zonder discushernia), verdikking van de facetgewrichten (gewrichten tussen twee wervels) en verdikking van bindweefsel banden tussen deze gewrichten (ligamenta flava).
De typische combinatie van symptomen wordt ook wel ‘neurogene claudicatio intermittens’ of ‘syndroom van Verbiest’ genoemd. Deze symptomen omvatten: rugpijn die verbetert bij vooroverbuigen, uitstralende pijn in de benen met typisch toenemende pijn bij wandelen. Meestal moet de patiënt zijn activiteiten dan stoppen, waarna de pijn meestal snel weer doorgaat. Fietsen gaat klassiek wel zonder problemen. Op den duur kunnen gevoelsstoornissen en (beperkte) verlammingsverschijnselen in de benen optreden.
Een CT scan toont meestal onvoldoende detailbeelden maar wordt in het beginstadium vaak als eerste aonderzoek uitgevoerd. Een CT met contrastinspuiting (CT myelografie) kan ons met meer detail de doorstroming van het cerebrospinaal vocht doorheen het spinaalkanaal tonen en bijgevolg ook waar er vernauwingen aanwezig zijn:
Een MRI en MRI myelografie geeft de meest gedetailleerde beelden van zowel discusuitpuiling, ligamentverdikking, facetverdikking en cerebrospinaal vocht doorstroming.
Een EMG (elektromyografie) leert ons of de zenuwsignalen nog wel van voldoende kwaliteit en nog snel genoeg zijn. Afwijkingen bij dit onderzoek geeft aan dat de zenuwen onder te grote druk staan.
Gezien het feit dat het hier degeneratieve veranderingen betreft, zal een conservatieve (niet chirurgische) therapie meestal slechts tijdelijk effect hebben. De eerstelijns behandeling bestaat uit kinesitherapie met of zonder pijnstillers, ontstekingsremmers en spierontspanners. Een iets meer invasieve behandeling, met meestal wel een meer langdurig effect, zijn de epidurale infiltraties die worden geplaatst door de anesthesisten van de pijnkliniek. Hierbij wordt een combinatie van corticosteroïden en pijnstillers rond de zenuwen ingespoten. Dit werkt weliswaar alleen als de ernst van de vernauwing niet te uitgesproken is.
De chirurgische behandeling hangt af van de ernst van de vernauwing en van het aantal wervelniveaus dat is aangetast. Dit verschilt van patiënt tot patiënt. Indien er vooral aan de zijkanten van het spinale kanaal vernauwing bestaat en dit op een beperkt aantal wervelniveaus, volstaat een microchirurgische benadering waarbij links- en/of rechtszijdig via een kleine insnede voldoende ruimte kan worden gemaakt voor de zenuwen (Microchirurgische Interlaminaire Decompressie of MILD ingreep).
Indien er vele niveaus betrokken zijn en de vernauwing de volledige diameter van het spinale kanaal aantast moet de operatie ook meer worden uitgebreid en spreken we van een decompressieve laminectomie.
Dit hangt af van de grootte van de operatie. Bij een MILD procedure is de opname meestal 4 dagen (opname 1 dag vòòr de operatie en twee dagen na de operatie naar huis). Bij een laminectomie varieert dit van 4 dagen tot 1 week.
We adviseren na iedere rugoperatie een revalidatieperiode (lees: rustperiode) van een zestal weken. Zwaar heffen, werken en sporten wordt afgeraden, evenals autorijden. Kinesitherapie is normaal niet noodzakelijk gedurende deze zes weken tenzij om specifieke redenen.